De temperatuurprobe wordt met de handen opgewarmd. De probe meet eerst een temperatuur van +-20° (omgevingstemperatuur) Na 180s bereikt de probe een bepaalde temperatuur. Bij het tweede experiment laat je de probe los en daalt de temperatuur terug. Onderstaande grafieken tonen de data die de rekenmachine vergaart heeft, je kan deze in tabelvorm bekijken maar ook in grafiekvorm of enkel de actuele temperatuur op het scherm weergeven.
Je ziet dat bij het opwarmen de temperatuur zeer snel toeneemt. Naarmate de tijd verstrijkt neemt de temperatuur nauwelijks nog toe. Je ziet ook dat de temperatuur van je handen een aantal graden is dan je lichaamstemperatuur. Een temperatuursensor in de handschoenen van de astronaut verwerken is dus niet nauwkeurig. Daarom ook dat ze tegenwoordig een pil innemen die gedurende 24u de temperatuur van het lichaam draadloos verzend. Bij astronauten zou dit niet voldoende zijn en daar verwerkt men uiteraard een temperatuursensor in het ruimtepak.
Bij het afkoelen zie je een gelijkaardige trend, echter is het duidelijk als je beide grafieken met elkaar vergelijkt dat het opwarmen van de sensor moeilijker is dan afkoelen. De laatste minuut warmde de sensor bijna niet meer op terwijl bij het afkoelen dit nog steeds aan een degelijk tempo doorgaat.